Menno Lievers – De val van Hippocrates
Amsterdam: De Bezige Bij (2009)
Artsen zijn vriendelijke, bevlogen mensen die uit de grond van hun hart het beste voor hun medemens willen, en zieken met overtuiging en passie proberen te helen. Wie dat beeld wil behouden moet dit boek zeker niet ter hande nemen. In zijn debuutroman schetst arts, filosoof en docent aan de UU, Menno Lievers een bijzonder pittiger beeld van de artsenwereld.
Het begint schimmig: de net afgestudeerde Liefco werkt, ergens in 1989, in een ziekenhuis in Amsterdam, en kijkt daar een beetje de naald uit de arm. Hij is nog jong, dus naïef, en krijgt langzaam door hoe cynisch de rest van de artsen is, een houding die hij zelf, gedurende de loop van het boek, ook steeds meer aanneemt
“Ik las wat ik in de status had geschreven: ‘Vuile hoerenloper.’ Ik streepte het door en schreef: ‘Bij lichamelijk onderzoek trof ik een vitale man’.” p. 168
Het zijn moeilijke tijden voor jonge medici. Een plek als arts in opleiding is nagenoeg niet te vinden, dus rommelt Liefco maar wat aan als basisarts.
De medische termen waar het boek mee is doorspekt, geven het geheel een zeer realistische sfeer. Het feit dat de meeste lezers totaal geen boodschap aan dergelijk jargon zullen hebben, voegt iets speciaals aan het boek toe. Wie wel eens een zieke in de familie of omgeving heeft gehad, kent de situatie waarin artsen, doktoren of chirurgen met rare termen smijten, zonder dat u daar iets van begreep, om vervolgens om heldere Jip-en-Janneke uitleg te smeken, waarschijnlijk maar al te goed. De afstand die een dergelijk taalgebruik schept vind u op die manier in het boek terug.
Maar na ongeveer veertig pagina’s blijkt het hier toch om échte mensen te gaan. Er wordt volop gevloekt, geneukt en gezopen. En zowel de medische ingrepen als de drie laatstgenoemde menselijk-al-te menselijke bezigheden worden tot in de fijnste details beschreven.
“Alcohol is mijn trouwste bondgenoot.” p. 42
Liefco’s relatie staat op scherp. Zijn vriendinnetje, die binnenkort voor een goede baan naar Londen verhuist, smeekt hem steeds om mee te gaan, omdat ze weet in wat voor uitzichtloze situatie hij zich bevind. Liefco is echter stug en nog vol hoop dat hij er echt wat van kan maken. Dat hij daarnaast her en der nog een paar lieve zusters weet te neuken doet volgens hem niets aan zijn liefde voor haar af. Als hij zich dan ook nog eens met een mogelijk besmette naald prikt, en vreest AIDS te hebben opgelopen, is het plaatje compleet. Liefco’s verlorenheid begint hem parten te spelen. Hij weet wat hij moet kiezen noch wie hij moet kiezen: “Er overkomen mij dingen. Ik ben weerloos…” vertelt hij een collega in vertrouwen. (p. 84)
Liefco’s berooide dagdelen zijn echter nog niet alles. Tijdens de schamele momenten dat hij zijn nachtrust niet aan de vodka prijsgeeft, wordt hij door nachtmerries geplaagd. Toen hij jong was verloor hij tijdens een bergwandeling zijn broertje (“zijn dood hoort bij mijn leven” p. 126), iets wat noch zijn moeder hem, noch Liefco zichzelf ooit heeft kunnen vergeven. Om dat goed te maken doet hij zijn uiterste best om het goede te doen, maar hij weet het nooit voor elkaar te krijgen dat op een esthetisch verantwoorde manier te verwezenlijken. Hij klungelt eigenlijk maar wat, zo lijkt het geval te zijn. Een hoertje dat hij soms bezoekt, helpt hij door een schijnhuwelijk aan een verblijfsvergunning. Hij trakteert zijn vriendin op een uitgebreid Frans ontbijt, maar te laat, want ze heeft al besloten te vertrekken. En omdat hij anderen niet met AIDS wil besmetten geeft hij enkel orale sex.
De sfeer van het boek zelf, is ondanks alle problemen, nare omstandigheden en grimmige gebeurtenissen, zeker niet pessimistisch, dat zou nog te oordelend zijn voor Liefco, die eerder lethargisch genoemd kan worden. Hij bemoeit zich eigenlijk alleen semi-impulsief met de gang der zaken.
Meer dan eens weet het verhaal een glimlach op de lippen te toveren, en de loop van het verhaal is, alhoewel een tikje ingewikkelder dan het gemiddelde mensenleven, toch voor iedereen aansprekend.
Doordat het boek, ten eerste, de mensen achter de medicijnen laat zien, en ons, ten tweede, langzaam maar zeker meesleurt in de verslavende wereld die het leven van Liefco is, biedt het veel meer dan alleen een simpel verhaaltje.
Het biedt een zeer verrassend einde, Kafkaïaans aandoende situaties, depressief getinte analyses, en een vorm van zwarte humor die een ieder die dit boek oppakt ondanks dat alles een zeer aangename leeservaring verschaft.