Toen ik dit zag, de nieuwe bundel van Rutger Kopland, is verschenen. Vier jaar wachten, maar dit is poëzie die het wachten waard is.
De welbekende onofficiële dichter des vaderlands (die titel weigerde hij) heeft het weer voor elkaar. En beter, meer afgewogen en strakker dan ooit. Het is allemaal weer typisch Kopland, maar perfecter dan voorgaand werk. Als vier jaar wachten dit oplevert, wat zou acht jaar dan opleveren? Wellicht merken we het in 2016.
Voor Kopland, zo blijkt uit de gedichten, blijft de wereld iets majestueus, mysterieus hebben. De spanning tussen die twee brengt hij in zijn gedichten tot uitdrukking, maar altijd zoekend, altijd twijfelend: “ik denk dat ik zag / wat ik voelde.”
De gedichten zijn sterk visueel van karakter – beschrijvingen van ansichtkaart, schilderij en tuin spelen een belangrijke rol. De grote vraag die Kopland ons via zijn gedichten stelt, is die naar de mogelijkheid van beschrijvingen. Vallen de gevoelens en gebeurtenissen die wij meemaken in woorden uit te drukken? Kopland zweeft tussen de mogelijke antwoorden.
Zoals hij zelf eerst zegt: “dat is wat wij zien – dat / iets niet geschreven kan worden.” En daarmee doet hij zijn eigen beschrijvingen niet teniet, maar hij geeft ze juist meer nadruk, meer zeggingskracht, door de moeilijkheid van zijn pogingen duidelijk te maken. Misschien is het ook daarom dat hij het persoonlijke karakter uitbeeldt door middel van de vele ikken die in zijn gedichten kijken, voelen, of luisteren.
Aan het feit dat de dichter in een auto-ongeluk terecht is gekomen wordt aandacht besteed in het gedicht De Dokter: “hij keek mij aan en hij zei / hier mag u niet blijven / ze komen u halen”. Om meteen daarna te verhalen over de ondanks zijn afwezigheid onveranderde tuin: “voor haar ben ik niet weggeweest.” Hier verandert de genoemde twijfel in zekerheid. In gesprekken en luisterend naar een merel, omdat die ook wat nuttigs te zingen heeft, komt Kopland langzaam tot antwoorden op zijn vragen: “je zou willen weten wat voorbij daar is / voorbij het steeds maar weer zichtbare zelfde.” Op het pad dat naar het antwoord leidt, helpen de natuur, een roeiboot en het grensland de dichter in zijn overwegingen. Het prachtige antwoord, dat het majestueuze en het mysterieuze verenigt, geeft Kopland in de laatste zin van het laatste gedicht: “het geheim van de wereld is het zichtbare / niet het onzichtbare.”
Deze speurtocht, die het onschrijfbare probeert te beschrijven, kan geen poëzieliefhebber (behalve misschien in afwachting van 2016) links laten liggen.
(Zie over het lezen van deze dichtbundel ook het gedicht Het heeft geen zin.)
(In gewijzigde vorm eerder verschenen in: Ons Utrecht, 40e jaargang, #49, woensdag 3 december)