In Breek het partijkartel! De noodzaak van referenda, stelt en onderbouwt de kersverse lijsttrekker van het Forum voor Democratie, Thierry Baudet, dat het Nederlandse politieke systeem dringend aan hervorming toe is. De meest noodzakelijke wijziging is volgens hem de invoering van een facultatief initiërend referendum, ookwel ‘volksinitiatief’ genoemd. Middels zo’n referendum kan de bevolking zélf onderwerpen op de politieke agenda zetten.
Inhoud en structuur
De indeling van Breek het partijkartel! (á 176 pagina’s waarvan 136 pagina’s tekst) is logisch, helder en overzichtelijk. Het boek begint met een uitstekend voorwoord van Paul Cliteur. Na het eerste hoofdstuk, waarin de probleemstelling uiteen is gezet, bespreekt Baudet de geschiedenis van de Nederlandse democratie (die gelijk ook de geschiedenis van het ontstaan van het partijkartel is). Als praktijkvoorbeelden van gebieden waar burgerinspraak staand beleid is, worden vervolgens Zwitserland (de Tuin van Eden voor liefhebbers van directe democratie) en de Amerikaanse staat California geanalyseerd. In de hoofdstukken daarna valt Baudet kundig de tegenargumenten aan en legt vervolgens de pro-argumenten nader uit. Als bonus verhaalt hij over en reflecteert hij op het Oekraïne-referendum van 2016. Het boek sluit af met concrete aanbevelingen voor nieuw beleid, alsmede een degelijk notenapparaat en bibliografie.
Oorsprong
Een eerdere versie van dit boek is het onderzoeksrapport ‘Echte Democratie‘ dat het (toen nog niet als politieke partij functionerende) Forum voor Democratie september vorig jaar op verzoek van de PVV schreef. Op de cover daarvan stond naast Baudet ook prof. dr. mr. Paul Cliteur als auteur vermeld. Baudet heeft het oorspronkelijke rapport tot dit boek bewerkt, maar waarom Cliteur als auteur is verdwenen is niet geheel duidelijk.
Opvallend is dat verwijzingen naar de PVV die in het oorspronkelijke rapport stonden in de gedrukte versie zijn verdwenen. Waar in het rapport (p. 22) wordt gesproken over “de hoge score van de PVV” staat in het boek (p. 24) “de hoge score van populistische stromingen.” In het rapport staat dat de “SP, Partij voor de Dieren, 50PLUS en PVV” enthousiast zijn over de invoering van referenda (p. 23). In de gedrukte versie is die zin veranderd in: “(…) tegenwoordig zien we [dat] naast Forum voor Democratie ook 50PLUS en de Partij voor de Dieren enthousiast over referenda [zijn].” Ook als Baudet de politieke bondgenoten van de Nee-campagne omtrent het Oekraïne-referendum bespreekt, noemt hij wel de PvdD, en de SP, maar niet de PVV, die ook stevig in het nee-kamp zat (p. 114).
Kartelprobleem
Het probleem waarvoor Baudet het facultatief initiërend referendum als oplossing ziet is het kartelprobleem. “Zoals kartels in de zakenwereld prijsafspraken maken (…), zo maken politieke partijen opinie-afspraken.” Het partijkartel is “(…) doorgaans goed in staat om nieuwkomers buiten te sluiten en het politieke landschap te blijven domineren.” Dat geldt bijvoorbeeld voor invoering van referenda, of kritiek op de euro, op het overhevelen van bevoegdheden aan de EU of op de massa-immigratie. Scepsis over dergelijke onderwerpen komt binnen het partijkartel amper aan bod. Dit noemt Baudet het kloofargument voor referenda:
“Het kan zijn dat de bestaande politieke partijen op een bepaald punt fundamenteel verschillen van de bevolking. Er kunnen specifieke thema’s zijn waarover politici (om wat voor reden dan ook) liever niet spreken. (…) In zo’n geval kan een referendum (…) dus als zekerheidsventiel fungeren tegen ontsporing van de macht of te grote afstand tussen de bevolking en de politiek.” (p. 93-4)
Een ander veelzeggend voorbeeld is dat het SCP stelde dat er in Nederland sinds ’72 een onafgebroken meerderheid bestaat die voor de invoering van referenda is. Oh ironie!
Invoering van referenda is volgens Baudet ook een uitstekend middel om de politieke betrokkenheid van de burger te vergroten. Uit onderzoek blijkt dat referenda ertoe leiden dat mensen zich gaan verdiepen in de onderwerpen die aan bod komen, en zich betrokkener voelen, óók als ‘hun kant’ niet wint. Dat zou een goede ontwikkeling zijn, vooral omdat de Raad voor het Openbaar Bestuur concludeerde dat een aanzienlijk deel van de bevolking weinig vertrouwen heeft in het parlement en het bestuur.
Minder democratie?
In tegenstelling tot Baudet vinden bijvoorbeeld Maarten van Rossem, Arnon Grunberg en Heere Heeresma jr. dat er sprake moet zijn van minder democratie. Deze laatste stelde dat de hoge score van populistische partijen laat zien dat het volk “‘het stemrecht niet langer kan worden toevertrouwd.” En verderop: “Het volk leidt immers nooit, maar moet worden geleid.” Door Thierry Baudet bijvoorbeeld? Dat is vast niet degene die Heersema jr. bedoelt.
Een ad populum zoals dit (puurder dan deze inverted versie zul je ze niet snel tegenkomen) roept verdere vragen op. Als het dom is wat de meerderheid vindt, moet je dan juist precies het tegenovergestelde doen van wat de meerderheid vindt om het juiste te doen? Stel dat een meerderheid vóór kernenergie is, maar door een kernramp dermate schrikt dat ze plotsklaps van mening verandert en daarna massaal tégen het gebruik van kernenergie is. Was het dan gister geen goed idee om kernenergie te gebruiken, maar na de ramp ineens wél?
What’s in a cartoon
Een metafoor die op meerdere plaatsen in Breek het partijkartel! voorkomt (p. 25, 33, 86), wordt mooi verbeeld door een bekende cartoon van Will McPhail, waarin een passagier opstandig roept: “These smug pilots have lost touch with regular passengers like us. Who thinks I should fly the plane?”
(Gedachte-experiment: stel je voor dat de piloot even voor het in deze cartoon vastgelegde moment omroept dat hij besloten heeft om naar Antartica te zullen vliegen in plaats van naar Hawaï, wat oorspronkelijk de bestemming was. En stel nou dat degene die boos voorstelt om het vliegtuig te willen besturen een bij het publiek bekende piloot is. Verandert dat de lading?)
Baudet quote zowel Plato in diens Gorgias: “Wanneer we praten over het bouwen van tempels raadplegen we architecten, bij scheepsbouw halen we er scheepsbouwers bij,” als Obama: “(…) als we een vliegtuig instappen, zeggen we dat we graag willen dat de piloot in staat is om het vliegtuig te besturen.” Ondanks dat het ‘maar’ een metafoor is, is het illustratief om te bekijken waar die misgaat. Naast dat er een verschil is tussen een beroepspiloot en een beroepspoliticus, is er nog een reden waarom er juist naar de burgers moet worden geluisterd. Het is niet alleen hun geld dat wordt besteedt, maar, en véél belangrijker: het gaat óver hen.
Hier is het handig om even terug te grijpen naar de betekenis van het woord politiek. Dat stamt uit de tijd dat men in steden ging samenwonen (het oud-Griekse woord voor ‘stad’ is ‘polis’). Politiek is dus ‘stadskunde’ danwel ‘samenleefkunde.’ En wie leven er samen in een polis? De burgers. Aangezien zij degenen zijn die het samenleven doen, zijn júist zij ertoe gerechtigd daarover te beslissen. Baudet: “Zaken die het leven van het individu ingrijpend veranderen (zoals belasting, immigratie, buitenlands beleid) kunnen daarom – op grond van het zelfbeschikkingsrecht – eigenlijk niet buiten zijn instemming om worden genomen.” (p. 95)
De analogie met de piloot die Obama van Plato plagiëerde is op nog wat andere punten incorrect. De piloot houdt het vliegtuig in de lucht en zorgt dat het veilig opstijgt en landt. Je kunt piloten eigenlijk vergelijken met de ingenieurs die bijvoorbeeld de Delta-werken hebben ontworpen. Uiteraard gaan politici niet zelf achter de tekentafel zitten. Dat besteden ze uit aan ingenieurs, maar pas nádat ze hebben besloten dat daar publiek geld aan besteed moet worden. En daar gaat het ook mis wat betreft de cartoonmetafoor. De ingezetenen van een passagiersvliegtuig hebben zelf hun bestemming gekozen en besloten daar vliegend heen te willen. Ook hebben ze een vliegtuigmaatschappij geselecteerd en gekeken of ze business of first-class wilden vliegen, voor extra beenruimte wilden betalen en of ze aldanniet een annuleringsverzekering zouden nemen. Met al deze zaken heeft de piloot niks te maken, en terecht, want de ingezetenen weten dondersgoed zelf wat ze willen.
Een piloot doet niets anders dan een veilige vlucht garanderen. Hij bepaalt niet de kosten, noch de route, noch de samenstelling van het aan boord beschikbare menu. Een piloot is louter een uitvoerder. Politici daarentegen maken beleid. Niet zelden beleid dat indruist tegen de persoonlijke belangen of wensen van de kiezer. Totdat piloten random mogen beslissen om halverwege de vlucht de prijs van het ticket te verdubbelen of naar eigen inzicht een andere bestemming te kiezen, gaat deze metafoor dus behoorlijk mank.
Electieve aristocratie
Volgens Baudet blijft “(…) de ‘cratos’ van de ‘demos’ – de macht van het volk – in ons systeem dus beperkt tot het kiezen van steeds weer de ene of andere subgroep van de maatschappelijke bovenlaag.” (p. 40) Deze maatschappelijke bovenlaag bestaat uit de pakweg tienduizend personen die actief lid zijn van een politieke partij en in de baantjescarrousel rouleren. Iets wat Arnout Maat, analoog aan Baudet’s partijkartel, de particratie noemt. De macht ligt meer bij de partijen dan bij de demos. De vertegenwoordigende democratie, zeg maar de huidige staatsvorm in Nederland, is volgens Baudet wel ‘het meest realistische bestuursmodel’, maar daarmee is dit model nog niet het scherpst.
Het stemmen op één vertegenwoordiger (die dus representerend is, maar niet representatief) van één politieke partij heeft als groot nadeel dat er meerdere malen water bij de wijn wordt gedaan. Je bent het nooit met alle standpunten van een partij eens, of met alle verkiesbare leden daarvan, dus je stem is een compromis. Dat gaat ook op voor de coalitie-onderhandelingen. Zo raakt de intentie van een uitgebrachte stem meerdere malen verwaterd. Een puntje op de ‘i’ is dat Baudet hier lijkt te zeggen dat we op een persoon stemmen die vervolgens met zijn collegae het partijprogramma vaststelt, maar zodra de burger wordt gevraagd te stemmen zijn zowel het program als de kandidatenlijst al vastgesteld (p. 42).
Baudet als filosoof
Aangezien Baudet op de achterflap als ‘filosoof’ wordt geduid, moeten twee dingen worden vastgesteld. Eén van de belangrijkste taken van een filosoof is om conceptuele helderheid te brengen. Baudet doet dat voortreffelijk. Argumentaties worden van elkaar onderscheiden en helder uitgelegd (zie bijvoorbeeld de bespreking van het Linux-argument en het Sowjet-argument op p. 87). Echter, in zijn bespreking van de budgettaire problematiek in California was een verder onderscheid tussen consequentialistische en deontologische argumentaties verhelderender geweest, alhoewel de tekst gelukkig amper aan het gebrek daaraan lijdt.
Tot besluit
Baudet weet zeer overtuigend over te brengen dat het enige middel om de macht van het partijkartel te breken de invoering van een facultatief initiërend referendum is. Zijn probleemanalyse snijdt hout, zijn uiteenzettingen, oplossingen en beleidsadviezen zijn helder en zijn taalgebruik is doordacht. Alhoewel Baudet niet de eerste is die deze problematiek aansnijdt (zie de oorsprong van dit werk), en hij ook zeker niet de laatste zal zijn, is dit betoog ontzettend pregnant.
Breek het partijkartel! is een uitstekende aanvulling op Baudet’s oeuvre en verdient het om gelezen te worden door iedereen die mee wil denken over de problematiek binnen het huidige politieke bestel.