In Onderweg naar het einde schrijft Gerard Reve over van alles en nog wat. Over feestjes, lezingen, mede-auteurs, overvaarten, uitjes naar de dierentuin en over zijn fantasieën. Reve vindt zichzelf echter alles behalve een exhibitionist. Exhibitionisten laten namelijk hun geslachtsdeel zien, en aangezien vrijwel iedereen een geslachtsdeel heeft, is daar niks bijzonders of onverwachts aan. “Iedereen kan zijn lul, respectievelijk vrouwelijkheid laten zien, maar niemand kan zo schrijven als ik – daarin zit hem het verschil.” (p. 122) Het gaat hem dus meer om het hoe dan om het waarover.

Iets verderop concludeert hij dat hij alleen maar wil schrijven, “(…) en verder niets.”

 

Steeds duidelijker is het mij geworden, dat ik een dwaas, dwalend en zondig leven heb geleid, maar het onvergeeflijkste van alles is de vermorsing van zo veel kostbare tijd. Ik heb er zeer veel domme meningen op na gehouden, die nu hebben afgedaan.

(…)

Nu, eindelijk, in mijn veertigste levensjaar, besef ik, dat ik aan beroemdheid niks heb, en dat ik niets anders wil dan schrijven en daarmee, als een fatsoenlijk ambachtsman, door het geschrevene te verkopen, genoeg geld verdienen om fatsoenlijk, zonder hinderlijke en belemmerende armoede, te kunnen leven. Verder helemaal niks. Ik heb geen flauw idee, of mijn geschriften werkelijk, zoals sommige gezaghebbende mensen beweren, betekenis hebben, maar wel weet ik, dat ik moet werken en schrijven, omdat mijn schrijven voor mij leven, dat wil zeggen me ontwikkelen en mezelf rekenschap geven betekent. Ik moet schrijven, omdat het de enige activiteit is die ik vind dat zin heeft, niet omdat ik er iets of iemand mee dien, maar omdat het mijn werk is en mijn bestemming, mijn gedachten op schrift te stellen. Schrijven is voor mij van zulk belang, dat seks, eten, mooie kleren en comfort, daarbij vergeleken, vrijwel betekenisloos worden, en dat terwijl ik een geil, hartstochtelijk en gulzig mens ben.

Op weg naar het einde, p. 135.