Het korte boekje Zelf schrijver worden (1986) van Gerard Reve is gebaseerd op een viertal lezingen die hij in november 1985 in de Pieterskerk te Leiden hield. Het grootste gedeelte van de lezingen is theoretisch van aard. Zo nu en dan formuleert Gerard Reve echter krachtige, beknopte handreikingen voor mensen die hun schrijftalenten willen ontplooien. Het ontplooien van schrijftalenten kan volgens Reve overigens maar deels: een deel van de schrijfvaardigheid noemt hij aangeboren, een ander deel is echter vatbaar voor ontwikkeling.
Ter bate van die ontwikkeling een selectie van praktische schrijftips van Gerard Reve.
Eenheid van tijd, plaats, handeling etc.
De factor Tijd maakt overigens deel uit van een geheel complex: dat van de eis van een houvast voor de lezer. Dus altijd, zo meen ik te moeten decreteren: wanneer, waar, maar ook wie (naam), leeftijd, beroep. Er moet bij de lezer een voorstelling kunnen ontstaan, die weliswaar nooit identiek kan zijn aan die van de auteur, maar emotioneel daaraan gelijkwaardig is. (p. 43)
Dwing de lezer zich in te leven
Geef zoveel punten van houvast, houd ik vooral jongere schrijvers uittentreure voor, dat de lezer gedwongen wordt zich in te leven. Natuurlijk hoede men zich tevens voor te veel informatie in een te kort bestek, want er is een limiet aan het opnemingsvermogen van de lezer. Men geve onderweg de lezer een steeds vollediger wordende informatie. Het kan absoluut geen kwaad aan het begin van ieder hoofdstuk het wie, waar en wanneer opnieuw zeker te stellen. (p. 44)
Stel de lezer niet voor raadsels
Sluit verwarring uit door herkenbare, flink van elkaar verschillende persoonsnamen te gebruiken, en vertel van elke persoon minstens een paar keer opnieuw wie hij of zij is. Refereer aan die personen alleen dan als aan hij of zij, wanneer voor de lezer de identiteit van die hij of zij als een paal boven water staat. Resumerend: zodra men de lezers voor raadsels stelt, houdt deze op met lezen. (p. 44)
Afwisselende dialogen
Het is denkbaar, dat een auteur vele pagina’s achtereen met uitsluitend dialoog in de directe reden vult, en toch een boeiende tekst levert, maar laat hij daar niet op rekenen. Beter is het, een afwisseling van directe reden met indirecte reden, monologue intérieur en zakelijke opsomming van het gesprokene toe te passen, en daarbij van tijd tot tijd rustpunten voor de lezer te creëren door beschrijvingen van geluiden van verre, van het weder, van iemands blik of gelaatsuitdrukking, van vergelijkende herinneringen aan vroeger, of van begeleidende lichamelijke gewaarwordingen. (p. 47)
Geen ééndimensionale karakters
Heeft die held uitsluitend één soort eigenschappen, hetzij die van het positieve complex van eerlijkheid, moed, rechtvaardigheid, barmhartigheid enzovoorts, hetzij uitsluitend die van het negatieve complex van gewetenloos, laf, oneerlijk, zonder erbarmen enzovoorts, en heeft hij niet, tegenover dat ene complex van eigenschappen, op zijn minst één diametraal daaraan tegengestelde eigenschap, dan komt hij niet als levensecht bij de lezer over, dan kan de lezer zich niet met hem identificeren, en dan kan die lezer niet van hem houden of medelijden met hem hebben. (p. 63)
“Kunst kent geen versiering.”
Neen: alles wat bij vertaling het eerste verloren zoude gaan, te weten vrijwel alle taalspelletjes en woordspelingen, maakte daardoor volgens mij niet wezenlijk deel uit van de tekst. Het was versiering, en kunst kent geen versiering. (p. 83)
…